Nieuws
Houd deze pagina in de gaten voor het laatste nieuws en onze inloopspreekuren.
Belastingplan 2021: Wet beperking liquidatie- en stakingsverliesregeling
Op grond van de deelnemingsvrijstelling is de winst die een Nederlandse moedervennootschap ontvangt van een dochtervennootschap (deelneming) onder voorwaarden vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Niet alleen winsten zijn onbelast, verliezen zijn niet aftrekbaar. De liquidatieverliesregeling vormt een uitzondering op de deelnemingsvrijstelling. Op grond van de liquidatieverliesregeling komen verliezen die ontstaan door de liquidatie van een deelneming in mindering op de winst van de moedermaatschappij. De stakingsverliesregeling vormt een uitzondering op de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten. De stakingsverliesregeling is vergelijkbaar met de liquidatieverliesregeling.
Op Prinsjesdag 2019 heeft het kabinet aangekondigd de liquidatie- en stakingsverliesregeling in de vennootschapsbelasting te beperken. Een daartoe strekkend wetsvoorstel is nu ingediend. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat het niet langer mogelijk is om het tijdstip waarop een liquidatie- of stakingsverlies kan worden genomen naar willekeur te plannen. Dat geldt voor alle belastingplichtigen, ongeacht de omvang van het liquidatie- of stakingsverlies. Dit moet de belastingheffing over winsten van multinationals evenwichtiger maken. De voorgestelde beperkingen van de liquidatie- en stakingsverliesregeling treden per 1 januari 2021 in werking en zijn van toepassing op boekjaren die starten op of na 1 januari 2021.
De liquidatieverliesregeling wordt beperkt door drie nieuwe voorwaarden: een kwantitatieve, een territoriale en een temporele voorwaarde.
De kwantitatieve voorwaarde houdt in dat een liquidatieverlies voor zover dit meer bedraagt dan € 5 miljoen alleen in aanmerking wordt genomen als de belastingplichtige beslissende invloed heeft op de besluitvorming van de deelneming. Aan deze voorwaarde is in beginsel voldaan bij een bezit van meer dan 50% van de statutaire stemrechten in de deelneming. De territoriale voorwaarde heeft tot gevolg dat liquidatieverliezen boven € 5 miljoen enkel in aanmerking worden genomen als deze afkomstig zijn uit de EU, de EER of landen waarmee de EU een specifieke associatieovereenkomst heeft gesloten. Het wetsvoorstel bevat een doorkijkbepaling om te vermijden dat aan de kwantitatieve en territoriale voorwaarde kan worden ontkomen door gebruik te maken van een (tussen)houdstervennootschap.
Een liquidatieverlies wordt in aanmerking genomen op het tijdstip waarop de vereffening is voltooid. Op grond van de huidige regeling geldt er geen termijn waarbinnen de vereffening moet zijn afgerond. Als gevolg hiervan bestaat de mogelijkheid om het verlies te nemen op een gunstig moment voor de belastingplichtige. Voortaan wordt een liquidatieverlies enkel nog in aanmerking genomen als de liquidatie plaatsvindt binnen drie jaar na het kalenderjaar waarin de onderneming is gestaakt of het besluit daartoe is genomen. Deze temporele voorwaarde geldt ongeacht de omvang van de liquidatieverliezen. Anders dan bij de kwantitatieve en territoriale voorwaarde is de franchise bij de temporele voorwaarde dus niet van toepassing. Ook voor de toepassing van de temporele voorwaarde is een doorkijkbepaling opgenomen die voorkomt dat een belastingplichtige zich eenvoudig aan de werking van de voorwaarde kan onttrekken.
Stakingsverliesregeling
Ook voor toepassing van de stakingsverliesregeling gaan een territoriale en een temporele voorwaarde gelden, vergelijkbaar met de voorwaarden van de liquidatieverliesregeling. In de stakingsverliesregeling wordt geen kwantitatieve voorwaarde ingevoerd.
Overgangsrecht
Met betrekking tot de temporele voorwaarde wordt een overgangsregeling opgenomen. Wanneer vóór 1 januari 2021 de onderneming van het ontbonden lichaam of de activiteiten in de andere staat zijn gestaakt of daartoe is besloten, kan een liquidatie- of stakingsverlies in aanmerking worden genomen als uiterlijk op 31 december 2023 de vereffening van de deelneming is voltooid of de belastingplichtige is opgehouden winst te genieten uit die andere staat. Wel moet aan de overige voorwaarden voor het in aanmerking nemen van een liquidatieverlies zijn voldaan. Een liquidatie- of stakingsverlies, dat onder het overgangsrecht valt, mag ook na 31 december 2023 nog in aanmerking worden genomen als het niet tijdig voltooien van de vereffening of de staking niet is gericht op het ontgaan of uitstellen van de heffing van vennootschapsbelasting.
Er geldt een specifieke overgangsbepaling voor de doorkijkbepaling. Dit overgangsrecht ziet op de toepassing van de kwantitatieve en territoriale voorwaarde in de liquidatieverliesregeling. In de situatie waarin het ontbonden lichaam een deelneming of vaste inrichting had die is ontbonden of gestaakt voor 1 januari 2021, is niet beoogd om met behulp van de (tussen)houdstervennootschap aan de toepassing van de kwantitatieve of territoriale voorwaarde te ontkomen, omdat deze nog niet van toepassing waren.
Belastingplan 2021: differentiatie tarief overdrachtsbelasting
Om de drempel voor jongeren bij het kopen van een woning te verlagen, wil het kabinet de overdrachtsbelasting voor deze groep afschaffen. Dat krijgt vorm door de invoering van een eenmalige vrijstelling voor de verkrijging van een woning door een meerderjarige die jonger is dan 35 jaar. Het kabinet wil de positie van starters op de woningmarkt verbeteren ten opzichte van beleggers. Daartoe wordt voorgesteld dat de vrijstelling en het verlaagde tarief van 2% voor woningen worden gekoppeld aan een hoofdverblijfcriterium. Het aankopen van een woning die niet bestemd is voor eigen gebruik wordt daardoor minder aantrekkelijk, ook al omdat het tarief voor dergelijke verkrijgingen omhoog gaat naar 8%. Dat tarief geldt ook voor de aankoop van woningen door rechtspersonen en voor de aankoop van niet-woningen, zoals bedrijfspanden.
Bij verkrijging door meerdere verkrijgers wordt de toepasselijkheid van de vrijstelling bepaald voor iedere verkrijger afzonderlijk. Wie voor 1 januari 2021 een woning heeft gekocht, kan de vrijstelling toepassen voor de aankoop van een volgende woning als hij op dat moment aan de overige voorwaarden voldoet.
Voor de toepassing van het 2%-tarief of de startersvrijstelling moet de verkrijger schriftelijk verklaren dat hij de woning als hoofdverblijf gaat gebruiken.
Belastingplan 2021: wijzigingen toeslagen
Het bestaande toeslagenstelsel kent een aantal nadelen. Daarom is een hervorming van dat stelsel aangekondigd. Dat traject zal een langere periode beslaan. Daarop vooruitlopend wordt nu een aantal maatregelen voor de korte termijn genomen. De maatregelen moeten de Belastingdienst/Toeslagen in staat stellen meer maatwerk aan toeslaggerechtigden te bieden en de praktische rechtsbescherming vergroten. Daarnaast wil het kabinet de administratieve lasten van kleine terugvorderingen verminderen.
Kinderopvangtoeslag
Ouders krijgen maandelijks een voorschot op de kinderopvangtoeslag. Na afloop van het jaar wordt de kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld. Wanneer de definitieve vaststelling afwijkt van het voorschot, wordt het verschil teruggevorderd of nabetaald. In sommige gevallen wordt het volledige bedrag teruggevorderd. Dat doet zich voor als een ouder niet het volledige bedrag aan kinderopvangkosten heeft betaald. Als gevolg van een uitspraak van de afdeling rechtspraak van de Raad van State wordt de kinderopvangtoeslag nu vastgesteld naar rato van de kosten die de ouder wel heeft betaald.
De Belastingdienst/Toeslagen krijgt een discretionaire bevoegdheid om een lager bedrag terug te vorderen. Deze bevoegdheid kan gebruikt worden als door bijzondere omstandigheden terugvordering van het gehele bedrag onevenredig is. Daarnaast kan de Belastingdienst/Toeslagen de berekening van rente over een terugvordering aanpassen.
Ter verhoging van de doelmatigheid worden toeslagen onder een drempelbedrag niet meer teruggevorderd. Het drempelbedrag is gelijk aan het drempelbedrag in de inkomstenbelasting. Voor het jaar 2020 bedraagt het drempelbedrag € 47. Het drempelbedrag wordt jaarlijks aangepast met de inflatiecorrectie.
Op grond van de Awir hebben burgers de verplichting om desgevraagd alle gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen die voor de toekenning van de toeslag van belang kunnen zijn. Deze informatieverplichting wordt verduidelijkt. De informatieverplichting is ook bedoeld voor de bepaling van de hoogte van een voorschot of het herzien van een verstrekt voorschot.
Partners
Gehuwden blijven momenteel, wanneer een van de partners wordt opgenomen in een verzorgings- of verpleeghuis, elkaars toeslagpartner. Niet-gehuwde partners worden in die situatie op verzoek niet langer als toeslagpartner aangemerkt. Deze mogelijkheid gaat ook gelden voor gehuwde partners.
Partnerschap ontstaat voortaan per de eerste van de maand volgend op de gebeurtenis waardoor het partnerschap tot stand komt, zoals een huwelijk of de geboorte van een kind. Met de voorgestelde wijzigingen in het partnerbegrip voor de inkomensafhankelijke regelingen wordt de samenhang met het partnerbegrip voor de inkomstenbelasting doorbroken. Dit heeft tot gevolg dat de complexiteit voor de burger toeneemt.
Er worden niet langer eisen gesteld aan het verzekerd zijn van de partner. De toeslagpartner is daardoor niet meer afhankelijk van de andere toeslagpartner als het gaat om de omvang van het recht op zorgtoeslag.
Verzoek teruggaaf btw uit andere EU-lidstaat
Ondernemers, die in 2019 in een ander EU-land btw hebben betaald, kunnen deze btw terugvragen wanneer zij in dat land geen aangifte doen. Een verzoek om teruggaaf over 2019 moet vóór 1 oktober 2020 zijn ingediend. Dat kan via de website van de Belastingdienst: https://eubtw.belastingdienst.nl/netp/. Verzoeken die later binnenkomen worden mogelijk niet meer in behandeling genomen. Houd er rekening mee dat u voor een verzoek om teruggaaf inloggegevens nodig heeft. Wanneer het een eerste verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land betreft, moeten inloggegevens worden aangevraagd. Volgens de Belastingdienst kan het tot vier weken duren voordat de inloggegevens worden verstuurd.
Voorwaarden verzoek teruggaaf
U kunt btw terugvragen uit een EU-land als u aan een aantal voorwaarden voldoet:
- de onderneming is in Nederland gevestigd;
- de btw heeft betrekking op goederen en diensten die voor met btw belaste bedrijfsactiviteiten worden gebruikt;
- de onderneming doet in het EU-land, waar de btw wordt teruggevraagd, geen aangifte voor de btw. Doet de onderneming in het buitenland wel aangifte, dan kan de btw daar als voorbelasting in aftrek worden gebracht.
Verzoek om teruggaaf niet mogelijk
Een verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land is niet mogelijk in de volgende gevallen:
• u bent geen ondernemer voor de btw; of
• uw onderneming verricht uitsluitend vrijgestelde prestaties.
Behandeling verzoek
De Belastingdienst van het EU-land waar de btw wordt teruggevraagd reageert binnen vier maanden bij beschikking op het verzoek om teruggaaf. Een verzoek kan geheel of gedeeltelijk worden goedgekeurd of afgekeurd worden. Als het verzoek wordt goedgekeurd, volgt de betaling uiterlijk binnen tien werkdagen na afloop van de termijn van vier maanden.
Drempelbedragen
Voor een verzoek om teruggaaf van buitenlandse btw gelden drempelbedragen. Voor een verzoek over een heel kalenderjaar of het resterende deel van een kalenderjaar geldt een drempelbedrag van € 50. Voor een verzoek over minder dan een kalenderjaar, maar over ten minste drie maanden geldt een drempelbedrag van € 400.
Bijlagen bij verzoek
Afhankelijk van het EU-land waar btw wordt teruggevraagd moeten mogelijk facturen of invoerdocumenten worden meegestuurd. Op de website van de Belastingdienst is te vinden welke vereisten gelden per EU-land. Omvat een verzoek om teruggaaf een creditfactuur, dan moeten er mintekens voor het factuurbedrag en het btw-bedrag worden geplaatst zonder spatie tussen het minteken en het bedrag. Een creditfactuur die betrekking heeft op een factuur die in een eerder verzoek om teruggaaf is meegenomen moet aan het eerstvolgende verzoek om teruggaaf worden toegevoegd.
Beslag OM op banktegoeden
De rendementsgrondslag voor box 3 van de inkomstenbelasting is de waarde van de bezittingen verminderd met de schulden. Schulden zijn verplichtingen met waarde in het economisch verkeer. De beoordeling of sprake is van een schuld vindt plaats naar de feitelijke situatie op de peildatum, 1 januari van een kalenderjaar.
De officier van justitie legde in 2016 beslag op de buitenlandse banktegoeden van een belastingplichtige in verband met verdenking van witwassen. De vraag in een procedure voor de rechtbank was of de Belastingdienst bij de berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in een reeks van jaren terecht geen rekening heeft gehouden met een aan het beslag ten grondslag liggende vordering. Volgens de Belastingdienst was er op de peildata voor de grondslag van box 3 geen schuld. Er was geen veroordelend vonnis en dus geen verbeurdverklaring of ontnemingsmaatregel opgelegd door de strafrechter.
Onder verwijzing naar arresten van de Hoge Raad uit 1952 en 1993 waarin (nog) geen sprake was van een veroordelend vonnis, oordeelde de rechtbank dat de belastingplichtige het bestaan van een schuld op de peildata van alle betreffende jaren aannemelijk heeft gemaakt. De verdenking van witwassen leidt bij vervolging in het algemeen tot een betalingsverplichting. De beslaglegging is op zichzelf niet maatgevend en vormt geen verplichting of waardeverminderende factor, maar geeft wel een aanwijzing voor het bestaan van een verplichting. Een schuld in box 3 kan in aanmerking worden genomen zonder dat een rechter zich over de omvang en/of de afdwingbaarheid daarvan heeft uitgelaten.
De belanghebbende meende dat de schuld 90% van de totale buitenlandse banktegoeden bedroeg, omdat in slechts 10% van de door het Openbaar Ministerie aangebrachte zaken een vrijspraak volgt. De rechtbank accepteerde deze waardering niet, omdat onduidelijk was of de zaak van de belanghebbende door het Openbaar Ministerie zal worden aangebracht. De Belastingdienst had zich over de waardering van de schuld verder niet uitgelaten. De rechtbank stelde de hoogte van deze schuld vast op 10% van de buitenlandse banktegoeden.
Uitbetaling niet genoten vakantiedagen
Na afloop van zijn dienstbetrekking vorderde een werknemer in een procedure betaling van een aantal niet genoten verlofdagen en vakantiegeld van zijn voormalige werkgever. De werkgever voerde aan dat alle vakantiedagen aan het einde van de arbeidsovereenkomst waren opgenomen. De werkgever kon dit echter niet onderbouwen. De kantonrechter wees de vordering toe, omdat het op de weg van de werkgever ligt om een deugdelijke administratie van verlofdagen te voeren. Het betoog van de werkgever dat de administratie door een computerhack verloren was gegaan, vormde geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat verlies komt voor rekening en risico van de werkgever.
De werkgever bestreed de vordering van het vakantiegeld niet. Wel beriep de werkgever zich op verrekening met een factuur voor de vervanging van sloten van het bedrijfspand omdat de werknemer de sleutels daarvan niet had ingeleverd. De kantonrechter wees dit verweer af. Volgens de werknemer wilde de werkgever de sleutels alleen in ontvangst nemen als de werknemer hem finale kwijting zou verlenen. De werkgever betwistte dat niet. De kantonrechter ging daarom uit van de juistheid van de stelling van de werknemer. Naar het oordeel van de kantonrechter hoefde de werknemer niet akkoord te gaan met de door de werkgever verlangde finale kwijting als voorwaarde voor het in ontvangst nemen van de sleutels. De werkgever kon de werknemer niet met succes verwijten dat de sleutels niet zijn ingeleverd. Om die reden kon de werkgever de kosten van het vervangen van de sloten niet op de werknemer verhalen.